Zachte harten cultiveren

Advent 2021: Afl. 10

“Zie, de HEERE heeft het doen horen
tot aan het einde der aarde:
Zeg tegen de dochter van Sion:
Zie, uw heil komt,
zie, Zijn loon heeft Hij bij Zich
en Zijn arbeidsloon gaat voor Hem uit.”
Jesaja 62:11

In welke situatie bevindt Jesaja zich hier, als hij de hoofdstukken 62:1--64:12 schrijft? Wel,
Jesaja profeteert dat ‘op een dag’ God trots zal zijn op Zijn volk. En die dag, dat is voor ons een dag om naar uit te kijken, om naar te verlangen, om voor te bidden! Als Jesaja terugdenkt aan de vele zegeningen van God en aan de vele blijken van betrouwbaarheid die God vroeger al aan Zijn kinderen had gegeven, beseft hij dat - hoewel het misschien anders lijkt - er toch nog hoop en perspectief voor zijn volk is en hij begint passioneel te pleiten om Gods medelijden voor de situatie waarin Zijn volk op dat moment verkeert.

En dan komt dat moment dat God Zich inderdaad ontfermt, dat Jezus naar de aarde, naar ons, naar Betlehem komt. Hij brengt op Zijn unieke manier vergeving, verzoening met God. En dat was het moment dat God zijn volk kon beginnen prijzen, want plots zijn Zijn mensen zonder zonde. Jezus heeft de prijs betaald voor de verzoening.
Onze vele bezigheden dezer dagen, de grote drukte en de overladen agenda’s van de dagen die Kerstmis meebrengt, leiden er vaak toe dat we de ‘echte reden voor het feest’ wel eens uit ons aandachtsveld laten wegglippen. En als dat gebeurt, verandert dat hart van ons, dat God zo zacht gemaakt heeft door ons te herinneren aan Jezus’ komst, weer in een hard hart. En èigenlijk ruïneert dat de kerstviering, de kerstherinnering. Voor onszelf, maar ook en misschien onopgemerkt ook voor degenen met wie wij omgaan, die met ons aan het vieren zijn of willen gaan.

Ik las over een ervaring die iemand had meegemaakt, en die eigenlijk een perfectie illustratie hiervan is. Een zekere Karen vertelt het als volgt: “Ik zag een koe in een weide. In het gras voor haar had iemand een emmer met verfresten weggegooid. De koe vond er niets beter op dan haar kop in die emmer te steken, waarschijnlijk om te ruiken of te proeven hoe die verf haar zou bevallen. Maar het resultaat was dat ze de emmer niet meer kon losgeschud krijgen van haar snuit.” Tja, koeien met een kan over hun neus kunnen wel nog ademen, en misschien denken ze dat de inhoud ervan nog kunnen leegdrinken of opeten, en zelfs dat het lekker is, maar deze koe – en het kalf dat ze had trouwens ook – was in gevaar. Ze zat gevangen in een vreemde runderziekte: ‘Gebondenheid’ of zoiets heet dat gevaar. Mensen kennen die ziekte ook wel, onder dezelfde naam trouwens: ‘Gebondenheid’.

Karens familie kwam haar ter hulp. Maar toen de koe het groepje redders zag aankomen, rende ze zo snel als haar poten haar konden dragen naar de verste uithoek van het grote veld. Haar potentiële redders volgden haar, maar telkens opnieuw kon ze ontsnappen. Ze achtervolgden de koe drie dagen lang, maar elke keer dat mensen haar naderden sloeg ze op hol. De derde dag werd ze toch gevangen. Met een pickup vrachtwagen en touwen werd ze in een hoek gedreven, tegen de grond geduwd en bevrijd van haar verfkan.


En? Heb jij de laatste tijd nog mensen zien rondlopen met een verfpot over hun neus? Mensen met slechtgevoede zielen? Uitgedroogde harten? Mensen die geen diepe zucht meer kunnen slaken? Allemaal omdat ze hun neus in zaken gestoken hebben waar ze die niet hadden hoeven in te steken? En toen God hen kwam verlossen van die neuspot, renden ze weg!?
Miljoenen, miljarden mensen doen vandaag de bovenstaande koe na, en er breekt chaos uit. Staten met runderkoppige mensen die wegduiken van God en zo tegen mekaar aan botsen, verhongeren, vechtend over de grond rollen… Neuspottige zottigheid… is dat de wereld die wij rondom ons zien? Dat is alleszins de wereld die Gòd ziet!


En dat is de wereld die God ondanks alles graag ziet, liefheeft. “Want zo lief had God de wereld dat Hij Zijn eigen Zoon gaf…”. Deze wereld met zodanig verharde harten, met nekken zo stijf dat ze niets meer rondom zich kunnen zien, deze wereld die zich neerbuigt voor gouden beesten en afgoden… en toch houdt Hij van ons. We steken onze neus overal tussen waar we moeten wegblijven… en toch blijft Hij bij ons. We rennen weg van Degene die ons komt redden, die ons ook kàn redden… en toch blijft hij ons volgen. Hij geeft ons niet op! Hij volhardt! En, geregeld gebeurt het dan dat er ergens een hart ontdooit, verzacht, zich naar Hem keert om vrij gemaakt te worden van wat ons belet vrij te zijn, verlost van wat ons bindt, in staat stelt te zien wat er achter de horizon van die verblinding leeft: onze Heer in eeuwigheid!

Ik wil toch even eer geven aan wie eer toekomt: ik heb me tot de bovenstaande vergelijking van: ‘Karen en de Koe met Pot’ laten inspireren door een verhaal dat Max Lucado vertelt in zijn boek: “3:16”

Karel Buntinx